47
Er zijn steeds momenten dat ze elkaar bijna aanraken, maar iedere keer trekt een van hen zich terug. Het valt haar op dat Dylon geen verdere vragen stelt over de man op wie hij lijkt. Ze heeft de indruk dat hij dit onderwerp vermijdt en ze denkt dat het te maken heeft met jaloezie. Ze ziet aan zijn ogen dat hij in haar geïnteresseerd is. Ze hoort de verleiding in zijn stem. Ze voelt de opwinding vibreren en ze geniet van het spel. De gedachte komt binnen als een mokerslag. Laat ze snel aan iets anders denken, aan iemand anders, aan iets positiefs.
Verdwijn, donder op! Het gezicht weigert van haar netvlies af te gaan. De ogen die in de verte staren, de halfopen mond. Het ontbreken van een ademhaling. Ze wil het beeld ontwijken, maar het houdt haar blik gevangen. Het boort zich in haar oogkassen, het doet pijn.
‘Je bent helemaal van de wereld.’ Dylon raakt haar gezicht aan. ‘Wat is er toch met je aan de hand?’
‘Ik wil graag naar huis.’
‘Dan breng ik je terug. Heb ik iets gezegd wat je stoorde? Heb ik je ergens mee beledigd?’
Ze vindt de verwardheid in zijn stem aandoenlijk. ‘Jij doet niets fout, echt niet. Ik heb vandaag mijn dag niet zo, denk ik. Dat gebeurt wel eens vaker.’
‘Wat gebeurt wel eens vaker?’
‘Dat ik geplaagd word door herinneringen die ik liever van me af houd.’
‘Zou het toelaten van herinneringen niet kunnen helpen om iets te verwerken?’
Ze vraagt zich af wat hij precies bedoelt. De stilte die na zijn vraag is gevallen heeft een onaangename lading.
‘Verkeerde vraag, sorry. Volgens mijn moeder stel ik te veel vragen, net als mijn vader.’
‘Leeft je vader nog?’
‘Ja hoor, gelukkig wel. Heb jij nog ouders?’
‘Mijn biologische moeder is dood, maar ik heb haar nooit gekend. Mijn vader is na haar dood hertrouwd met de vrouw die voor mijn gevoel mijn moeder is. Ze leeft nog. Van mijn vader weet ik dat niet. Hij verdween toen ik zeven was.’
‘Wat verschrikkelijk. Maar hebben jullie dan nooit meer…’
‘Nee, nooit meer iets van hem gehoord. Hij verdween met zijn nieuwe liefde en liet alles achter, zelfs mij.’
‘Wat moet jij je afgewezen hebben gevoeld, Irma.’
‘Dat voel ik nog steeds.’ Op het moment dat ze dit zegt, gebeurt er iets vreemds. Ze ziet het schip, loopt over het dek, iemand fluistert in haar oor dat ze zo op haar moeder lijkt, ze kruipt in een leeg bed. De vloedgolf van herinneringen overspoelt haar en opeens jankt ze om haar vader.